laurens

Laurens Tieleman

Laurens (1996) is researchmasterstudent Arts and Culture aan de Universiteit Leiden. Hij schrijft over cultuur en filosofie, met een specialisatie in tijdservaring in cinema. 

Dit is de bovenkamer van

Speciaal voor de Cultuurfabriek is Laurens gevraagd een essay te schrijven over cultuur. Het resultaat lees je hieronder.

ROOMSER DAN DE CULTUURPAUS

Optimistisch worden over cultuurpessimisme

Cultuur is een simpel woord. We kunnen het niet goed definiëren, maar wel min of meer begrijpen wat het inhoudt en nemen het voor lief. Toch is cultuur een gespleten begrip, dat altijd twee opponerende kampen lijkt op te werpen: “hoge” tegenover “lage” cultuur, voorvechters tegenover sceptici, cultuuroptimisten tegenover -pessimisten. Het lijkt zichzelf altijd te moeten verdedigen, of het nu gaat om literatuur, dans, muziek, schilderkunst, cinema, folklore, altijd strijden sommigen om het behoud ervan, anderen om het laten ervan. 

               Toch komt een van die tweestrijden sterker verdeeld uit de verf: cultuuroptimisme en cultuurpessimisme, die een brede mening over het gehele veld lijken te hebben. Die verdeeldheid zal leunen op wederzijds onbegrip, want “kijk,” zal de optimist roepen, “hoeveel bereikbaarder kunst en cultuur geworden zijn voor een grotere groep.” De pessimist zucht. Waar zij de optimist naïef vindt, ziet de optimist haar juist als te passief. Toch dient ook voor de cultuurpessimist een kleine lans gebroken te worden, want men zou er juist een veel actievere kijk van kunnen krijgen op cultuur.
               Cultuuroptimisme wordt al veel langer bedreven. Sinds de veralgemenisering van de drukpers en de vergrootte alfabetisering van de bevolking groeide de algemene kennis van cultuur, een idee dat in de Verlichting voortgezet werd door denkers als Rousseau, Swift en later gepopulariseerd door Baron Macauley. Cultuur wordt niet enkel meer bedreven, maar ook meer bediscussieerd en al gauw wint de criticus een gerespecteerde positie. De criticus maakt of breekt, zo komt het door de scheldkritieken van Lodewijk van Deyssel dat niemand van ons ooit E.B. Koster gelezen heeft:

De heer E.B. Koster is iemant met een vies zieltje, een zieltje als een poepje. De heer E.B. Koster is een burgerlijk zieltje, een oudachtig duf jufje, dat de kleêren opdraagt van de menschen, bij wie ze vroeger in dienst is geweest. Ja, ik wilde veel liever, dat de heer E.B. Koster in een andere gemeente gediend had. (L. van Deyssel, p. 78)

Critici als Saint-Beuve, Busken Huet en Menno ter Braak, maar ook modernere recensenten als Marcel Reich-Ranicki, Harold Bloom en duo-recensenten Siskel & Ebert worden “gezaghebbend” genoemd. C.J. Kelk ziet het zelfs als de taak van de recensent om “goede litteratuur” te ontdekken en zo de massa op te voeden. Een elitaire opvatting ontstaat daardoor van zowel cultuur als van de recensent en cultuur die wordt afgedaan als “laag”, krijgt pas kansen vanaf het postmodernisme. De nagestreefde zoektocht naar “hoge cultuur” dan maakt van de criticus een voortrekker die blind gevolgd wordt. T. van Deel en Reich-Ranicki verheffen zich zelfs naar het fenomeen van “cultuurpaus.” Die titel gaat naadloos over op het moderne begrip van de “public intellectual,” die naast kritiek ook zelf theorie opwerpt en veel politiekere standpunten inneemt. Vanaf de Dreyfusaffaire mengen Émile Zola, Anatole France en Clemenceau zich in de discussie, om publiekelijk de politieke situatie te betwisten. Susan Sontag, Saul Bellow, Sartre en De Beauvoir, Hannah Arendt, Günter Grass, Heinrich Böll en vele andere denkers groeien uit tot gewetens van de natie, wiens ideeën nauwkeurig nagevolgd worden door hun volgelingen.

                Maar het fenomeen van cultuurpaus lijkt enigszins uitgedoofd, ten goede of ten slechte. Wie nu te volgen?
               Niemand. In 1935 schrijft de wereldberoemde Nederlandse historicus Johan Huizinga een weergaloos boek over de politieke implicaties van zijn tijd op het culturele stelsel: In de schaduwen van morgen. Het volgt de moderne cultuurpessimistische trend die Oswald Spengler, T.S. Eliot en José Ortega y Gasset reeds hadden geïntroduceerd in de academische wereld: een angst voor het verval van Cultuur. Cultuurpessimisme, zoals hier ontwikkeld, ging er niet per se vanuit dat er geen goede cultuur meer bij kwam, maar dat oude waarden ten slechte verloren gingen.
               In de jaren na de Tweede Wereldoorlog zouden cultuuroptimisme en -pessimisme vrijwel naast elkaar blijven bestaan. Zeker met de komst van het internet werd, zoals voorspeld, de toegang tot internationale cultuur een stuk groter. Tegelijkertijd wordt het steeds makkelijker om zélf te delen op het web. Daardoor raakt de culturele markt oververzadigd. De mondialisering en de medialisering hebben een versnelling met zich meegenomen die daardoor amper bij te houden lijkt. Trends duren steeds korter, net als de gemiddelde bekendheid van celebrities en kunstenaars, en altijd ligt het volgende weer op ons te wachten. De cultuur wordt oppervlakkiger geconsumeerd en daardoor ook veel oppervlakkiger begrepen. Gemiddeld blijkt zo minder cultuur bestendig om de tand des tijds te doorstaan en dat is niet enkel door pessimistische studies dat er minder gelezen wordt en steeds minder mensen ouderwets hoge cultuur nastreven. Cultuur die wel blijft bestaan, dient in het neoliberale politieke stelsel een functie te dienen, meer nog, waarde met zich mee te brengen. Een bijna ondefinieerbaar idee wat cultuur betreft, want het vormt mensen, maar vaak indirect. De Hongaars-Britse socioloog Frank Furedi heeft daardoor al voorspeld dat de “meritocracy”, leidt tot “mediocracy” (F. Furedi, p. 18): waar geen waarde aan gehecht wordt, zal weinig risico voor worden genomen. Daarentegen wordt veel waarde gecreëerd door de steeds meer aanzwellende reclamewereld en sponsoring, iets wat Huizinga in zijn boek reeds voorspelde. Sociale media, maar ook culturele kanalen, zullen wegens sponsoring stukken minder objectief zijn, maar ze willen natuurlijk wel kunnen overleven in de tijd van culturele waarde-nastreving. Tegen hun zin zoeken ze de compromissen op, zeker omdat de politiek subsidies blijft schrappen, waardoor veel oudere cultuur weinig meer onder de aandacht van het grote publiek komt en veel schitterende kunsten van vroeger uit het collectieve geheugen verdwijnt.
               De cultuurpessimist is niet passief of lamlendig, hij wil vooruit, maar ziet hoezeer het culturele beleid de tegengestelde richting opdrijft, hoe makkelijk het is om meegesleurd te worden in de stroming. Walter Benjamin hield van film om de potentieel die hij erin zag om zijn communistische ideaal te kunnen promoten, maar niet als politiek erdoor geësthetiseerd zou worden, zowel communistisch als fascistisch. Het zou platte propaganda worden. Toen de nazi’s de macht namen, pleegde Benjamin zelfmoord.

          Maar er is altijd hoop, zelfs voor een pessimist. Hoewel niet zozeer maatschappelijke hoop, als wel een zekere individualistische drijfveer. Zonder objectief cultuurbeleid of cultuurpaus om te volgen, tracht hij zichzelf te verheffen: zelfontplooiing. Toen Susan Sontag jong was maakte ze een lijstje van alle dingen waar ze kennis van had en waar ze erudiet in wilde worden. Probeer het eens voor jezelf. In A Study in Scarlet, maakt dr. Watson een vergelijkbaar lijstje op van Sherlock Holmes, onderwerpen waar hij in de rest van de serie van zal groeien:

  1. Knowledge of Literature – Nil.
  2. Knowledge of Philosophy – Nil.
  3. Knowledge of Astronomy – Nil.
  4. Knowledge of Politics – Feeble.
  5. Knowledge of Botany – Variable.
  6. Knowledge of Geology – Practical, but limited.
  7. Knowledge of Chemistry – Profound.
  8. Knowledge of Anatomy – Accurate, but unsystematic.
  9. Knowledge of Sensational Literature – Immense.
  10. Plays the violin well.
  11. Is an expert singlestick player, boxer and swordsman.
  12. Has a good practical knowledge of British law.

(Sir A.C. Doyle, p. 12)

Om voorwaarts te gaan, laten we geen eerdere cultuur achter ons. Anderzijds blijft de pessimist ook niet verzuchtend in het verleden hangen. Wie het culturele beleid van een maatschappij weinig hoopvol aanziet, stelt tenminste zichzelf nog de plicht om zich te ontplooien, geestelijk te groeien.
               Lees veel, kijk veel, luister veel, denk veel. En maak vervolgens weer: volledig onafhankelijk.

Een gezonde cultuurgeest is niet bang om zwaar bepakt met de waarden van het verleden voorwaarts te gaan.
               Eén ding weten we heel zeker: willen we cultuur behouden, dan moeten we cultuur blijven scheppen. (J. Huizinga, p. 32).

Verantwoording:

Benjamin, Walter. “Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid.” 1936.    Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid & Andere essays. Boom, 2008, pp. 7-43.
Berlant, Lauren. Cruel Optimism. Duke University Press, 2011.
Deyssel, Lodewijk van. “Liefde’s Dageraad en andere gedichten [Door Edward B. Koster, 1890].” De scheldkritieken. Synopsis, 1979, p. 178.
Doyle, Sir Arthur Conan. “A Study in Scarlet.” 1887. The Complete Sherlock Holmes. Geddes & Grosset, 2002.
Furedi, Frank [Ferenc Füredi]. Where Have All the Intellectuals Gone? Confronting 21st Century Philistinism. Continuum, 2004.
Hermsen, Joke J. Melancholie van de onrust. Stichting Maand van de Filosofie, 2017.
Huizinga, Johan. In de schaduwen van morgen. 1935. ISVW Uitgevers, 2019.
Ortega y Gasset, José. De opstand van de massamens. 1930. Lemniscaat, 2015.
Steiner, George. Door een spiegel, in raadselen. Huizinga-lezing 1987. Bert Bakker, 1988.